Waarom niet scheren?

De laatste jaren zien we steeds meer honden die simpelweg (glad)geschoren zijn. Scheren lijkt snel, goedkoop en handig, maar scheren is voor bepaalde vachten niet aan te bevelen. Bij een aantal rassen is scheren wel een optie zoals de Poedel, Labradoodle, Waterhonden,... Hun vacht lijkt qua structuur het meest op ons eigen haar.

De meeste honden hebben echter een onder- en een bovenvacht, die (halfjaarlijks) dienen te verharen. De hond is dan in de rui. Ook ruwharen, zoals de Cairn, Jack Russel- en Fox Terriër hebben een verharende vacht. Deze horen dan geplukt te worden.

De verharingscyclus wordt door het scheren verstoord en dit kan grote gevolgen hebben. Het scheren gebeurt vaak op het moment dat de vacht eigenlijk dood is en dient te verharen. De dode stoppels blijven na het scheren nog een tijd in de huid zitten. Sommige honden zullen, door te krabben en/of te bijten hun best doen om dit dode haar uit de huid te verwijderen, hetgeen uiteraard niet lukt. Na het scheren groeit het haar wel weer aan, maar de vacht kan wollig en dof worden, in plaats van stevig en glanzend. Ook zijn er vachten die na het scheren juist slap, dun en zijdeachtig worden.

Door een van oorsprong ruiende vacht te scheren zal de functie van de vacht als bescherming van de huid tegen vuil en parasieten steeds meer verdwijnen. Een geschoren vacht trekt juist vuil aan en er ontstaan sneller klitten. Onder deze klitten kan het gaan broeien waardoor ernstige huidproblemen kunnen ontstaan.

De bescherming van de huid door de vacht tegen bepaalde weersomstandigheden, zoals zon en regen, koude en warmte, neemt door het scheren ook af.

Naast een structuurverandering van de vacht vindt er meestal ook een kleurverandering plaats. De kleur wordt lichter en doffer.

In samenspraak met de eigenaar wordt gekozen voor een methode welke de huid en de vacht van uw hond optimaal in conditie brengt en vooral houdt!

Bron: Rita Pouw

“Stop het verharen van uw hond”

(ISBN90-71900-2-9)